Tandarts

Wanneer ze mij een hand schudt, weet ik al hoe laat het is. Koude vingers, natte palm. Ze zegt ‘Kom binnen’, begint dan over de tandarts, die ze moet bellen, maar waarvan ze het nummer niet heeft, of ik het nummer ken, of ik misschien even kan bellen?
Ik stap naar binnen, ruik haar luier. Een acceptgirokaart van tandartsenpraktijk Doorn duwt ze in mijn handen, waarna ze de deur achter me sluit.

De vrouw vraagt of ik misschien weet waarom de tandarts haar niet meer wil behandelen. Ik leg mijn jas over mijn arm, volg haar naar de woonkamer, speur naar een plek waar we zouden kunnen gaan zitten, maar overal liggen stapels folders, kledingstukken, handdoeken, knuffelbeesten. De vrouw reikt mij ook andere brieven en rekeningen aan. Ze wijst naar de zorgmap op tafel, ze zegt, ‘Wil je die ook?’

Ik antwoord haar dat ik niet de hulp ben, dat ik met haar ga praten over de hulp, ‘ik ben van het clienttevredenheidsonderzoek, als het goed is heeft u een brief ontvangen, ik ben benieuwd naar uw ervaringen met de zorg.’

Ze knikt, ze zegt ‘ik ben hier twee jaar geleden naar toe verhuisd, m’n zoon komt af en toe langs, ik heb last van mijn schouders en mijn heupen, en nu heb ik ook al problemen met de tandarts.’

Ik leg de brieven en rekeningen terug op de tafel. Ik vraag, ‘waar kan ik gaan zitten?’

Ze wijst naar de bank. Ik leg de stapels folders opzij, grabbel in mijn tas op zoek naar mijn laptop. Ze gaat naast me zitten, pakt mijn elleboog, begint zachtjes te huilen, ‘ook al de tandarts, als je weet hoeveel het me al heeft gekost om hier naar toe te verhuizen, en m’n zoon werkt veel, ik zie hem bijna nooit, en m’n zus, haar dochter heeft kanker, uitgezaaid naar d’r longen, dus daar kan ik niet naar toe.’

Hebbes, de laptop. Ik klap het scherm open, start het interviewprogramma, vul haar code in, haar geslacht, haar leeftijd, haar burgerlijke staat, de plaats waar ze woont. De eerste vraag verschijnt, ‘Kunt u iets vertellen over hoe u de bereikbaarheid en toegankelijkheid van uw hulp hebt ervaren?’, en ik vuur af.

Kwijt

Ik kan de woorden niet vinden vandaag, het lukt mij net de namen van de voorwerpen om mij heen bijeen te rapen, stoel, tafel, computer, raam, maar dat is het wel zo’n beetje.

Wanneer ik voor de tweede keer koffie zet, ga ik alle mogelijke oorzaken na die het verzuim van de woorden veroorzaakt kunnen hebben: te lang niet geschreven of  juist te kort geleden, te weinig gelezen of  te veel, te druk in mijn hoofd, of te weinig meegemaakt. Maar op alle oorzaken kan ik ja en nee antwoorden, het scherm blijft leeg.

Wanneer het tijd is voor andere verplichtingen, sluit ik mijn computer. Ik doe mijn jas aan, sla een sjaal om mijn nek, ga de deur uit. Wanneer ik op de fiets stap, zie ik de buurman voor het raam staan, hij steekt zijn hand op, ik herken ook de mijne.

Broche

‘Ik heb weer zin om te leven,’ zegt de vrouw. Ze houdt haar armen gekruist over haar buik. Ze draagt een lichtblauwe trui en een donkerblauwe broek. Op de hoogte van haar borst prijkt een gouden broche, een bloem, een roos of een vergeet-mij-niet of misschien wel een orchidee uit een of ander tropisch land, ik weet het niet, want ik zit net iets te ver weg om zoiets kleins goed te zien, zo’n ander halve meter om precies te zijn, zij op de bank en ik op de stoel. Ze zegt, ‘En eerst niet.’

Ik ben al een half uur bij haar thuis. Ik interview deze vrouw voor een cliënttevredenheidsonderzoek over de zorg. Hoe heeft u de zorg ervaren? Slecht, voldoende, goed, of uitstekend. Welk cijfer geeft u uw leven? Kies tussen 0 en de 10. Dat soort werk. Bij binnenkomst vroeg ze naar mijn ID-kaart. Ik moest mijn schoenen uitdoen en mijn tas in de hal achterlaten. Op een stoel met een pluche kater op de leuning, mocht ik plaatsnemen.

Dat is fijn,’ zeg ik tegen de vrouw. Ik schrijf onder het kopje ‘Resultaat zorg’: ‘weer zin om te leven.’ Daarachter, tussen haakjes, ‘eerst niet’.

Het interview is bijna afgelopen. Ik kijk de andere vragen nog even na, bijna alles is netjes ingevuld, alleen de overige vraag nog: ‘Wilt u verder nog iets kwijt?’

‘Ze vroegen me hoe ik me van kant had willen maken,’ zegt de vrouw.

Ik had de vraag nog niet gesteld.

Ze wacht ook niet op mijn antwoord.

‘Met pillen natuurlijk,’ zegt ze. Ook haar ogen zijn lichtblauw zie ik nu, dezelfde blauw als haar trui.

Wanneer ik weer buiten de deur sta, waait oktober langs mijn wangen. Er rijdt een bus voorbij, ik probeer de gezichten achter de ruiten te bekijken, maar ik kan ze niet goed zien, want de bus gaat te snel. Waarschijnlijk zijn het mannen en vrouwen. Mannen en vrouwen die wel of geen echtgenoot hebben, wel of geen kinderen hebben, wel of geen zin hebben om te leven, ergens in een leeftijd tussen de vier en vijfennegentig.

Dit verhaal was ook te horen op AmsterdamFM. Luister hier.

Een vrouw die geen kind wilde, baarde toch een baby.

Een vrouw die geen kind wilde, baarde toch een baby. Na wat geworstel en getrek krijste het jong zijn longen open waarop de verloskundige direct de navelstreng doorknipte. De vrouw vroeg: ‘heeft het donker of licht haar?’ Maar de verloskundige keek naar de roze huid van het kind en noteerde een twee op de geboortekaart.

De moeder van de vrouw haalde haar dochter en kleinkind op met de Opel Kadett. Ze keek in de Maxi Cosi op de achterbank en duwde de handrem omlaag. Onderweg spraken moeder en dochter over de bevalling. Deze had niet te lang geduurd, maar ook niet te kort. Ze noemden de eerste weeën, de ontsluiting die wat op zich had laten wachten, het inknippen.

Thuis legde de vrouw de baby aan de borst. Ze wilde zeggen: ‘licht of donker haar, het maakt mij niet uit.’ Maar het lukte haar niet, dus zei ze maar niets.

Een paar straten verderop, baarde een vrouw die wel een kind wilde, geen baby. Zij had die ochtend boodschappen gedaan, eerst bij de Turkse bakker om de hoek – waar ze witte bolletjes haalde en wat koekjes – daarna was ze bij de supermarkt langsgegaan, waar ze kwam voor een zak zoute pinda’s en een fles wolwasmiddel.

De vrouwen kenden elkaar niet. Ze keken elkaar niet aan wanneer ze voorbij liepen. Ook groetten ze elkaar niet, terwijl ze een rij vormden in de apotheek. Toch had dat ons wel leuk geleken.

De kast

Het uitruimen gaat makkelijk. Binnen vijf minuten staat de hele keukenvloer vol met potten bonen, pakken lasagne, dozen thee, blikjes tomatenpuree, kokosmelk en ansjovis. Het is vrijdagochtend, negen uur, met huisgenoot Michel ruim ik de keukenkast op, een stelling met vier planken.

We soppen het hout, controleren de inhoud van de potten, gooien dozen met houdbaarheidsdata van onder 2014 weg. Muziek aan. Koffie erbij. Kletsje. Misschien kunnen we zelfs straks de keukenkastjes nog doen.

We laden weer in.

‘Op welke plank stond ook alweer de thee?’ zegt Michel, hij staat met een doos cranberrythee in zijn hand voor de kast en kijkt mij aan.
‘De middelste,’ zeg ik, maar ik zie hoe hij de thee op de één na bovenste plank zet. Wanneer hij terug naar de keukentafel loopt, verschuif ik het pakje naar onder.

We gaan verder met de ontbijtplank.
‘Hé deze had ik er toch net ingezet?’, zegt Michel. Hij houdt een pak Brinta voor mijn neus, het pak dat ik net in de vuilnisbak heb gegooid.
‘Ja maar dat eten we nooit,’ zeg ik. ‘het staat ook de hele tijd open.’
Michel plaats het pak terug in de kast. ‘Ik vind het wel lekker.’

Het begint een choreografie te lijken.
Michel zet iets op links, ik verschuif ‘t naar rechts. Michel zet iets onder, ik het plaats het naar boven.

Wanneer ik naar de wc moet, vrees ik het ergste.

Zodra ik terug kom, is het ergste ook gebeurd.

Wanneer Michel even de keuken uitloopt, grijp ik mijn kans. Ik plaats de koffie terug bij de suiker, de havermout bij het lijnzaad, de pasta bij de rijst en het meel bij de polenta. Ook de Brinta gris ik van de plank en prop hem diep in de vuilniszak.

Die zwei Brüder

Een vriendin vertelde me over twee broers die in een groot huis bovenop een berg woonden, iets buiten het Paltische dorp waar zij opgroeide. Ze woonden er sinds het begin van deze eeuw, en niemand van het dorp wist precies van welke familie ze waren, ze stonden gewoon bekend om ‘Die zwei Brüder’. Het gerucht ging dat ze hun ouders hadden verloren tijdens de Eerste Wereldoorlog, vader door een zwerend schampschot aan het front, moeder door het eten van een verkeerde paddenstoel tijdens kerstmis. Ze kregen toestemming van de rechter om zonder voogd te blijven wonen in het huis op de berg. Er gold wel één voorwaarde: de oudste, destijds dertien, moest ervoor zorgen de jongste, acht, te eten kreeg en altijd in schone kleren naar school werd gebracht.

Een aantal zomers en winters verstreken, evenals de Weimarrepubliek, Het Derde Rijk en de DDR. Mijn vriendin was zeventien en bezig met haar eindexamen toen ze van de buurvrouw hoorde dat de oudste was opgenomen door een ongelukkige val tijdens het ramenlappen. Ze bezocht hem in het ziekenhuis, vond hem tot zijn lies in het gips, omringd door zusters die hem overlaadden met broodjes en lieve woordjes.

‘Hij zag eruit alsof het zijn tiende verjaardag was’, zei mijn vriendin, ‘maar zijn gezicht betrok toen ik vroeg naar zijn jongere broer.’

Hij vertelde haar dat ‘sein Brüderchen‘ sinds zijn opname ernstig ziek was geworden. Hij was zichtbaar vermagerd en liep dagen rond in dezelfde kleren.

Een paar dagen later belde een verpleger aan bij het huis op de berg. De oudste broer had met de arts overlegd dat ‘der kleine Junge’ niet uit huis hoefde te worden geplaatst. Er gold wel één voorwaarde.

Het dorp

Toen bij ons in het dorp een gezin politiebeveiliging kreeg, omdat er vuurwerk door de brievenbus was gegooid en er hakenkruizen voorop de stoep waren geklad, ontsnapte er in diezelfde nacht niet ver bij ons vandaan een varken uit de stal. Het slimme beest had blijkbaar de klink van de schuurdeur weten te vinden en haar met zijn neus omhoog geduwd. Verrast door zoveel ruimte rende het varken eerst een aantal rondes over het erf, waarbij het sprongen maakte en snuffelde aan de kleinste dingen – dolgedraaide schroeven, een losgeraakt halsbandje van de hond, een oude pollepel – daarna begon het met zijn rug over de grond te rollen en aan de tijmplanten van de boerin te knabbelen.

Ik vertel je dit, omdat ik het varken die nacht een tijdje heb gevolgd.

In de middag ervoor had ik een zwaan ontmoet bij de grote vijver achter ons huis. Tijdens de lunchpauze strooide ik brood, en daar ineens, tussen die eenden, dook ze op. We raakten aan de praat, zoals dat gaat, over het weer, de naderende vakantie, en ze vroeg of ik zin had om ‘s avond mee te vliegen.

Die avond, toen het eerste politiecorps werd afgelost, tikte ze met haar snavel tegen het raam. We vlogen een tijdje zonder doel door het luchtruim, ik klemde me vast aan haar hals, durfde nauwelijks naar beneden te kijken, maar toen ik eenmaal gewend was, tuurde ik langs haar veren naar die stille lappendeken onder ons. En terwijl ik mijn huis probeerde te lokaliseren – ik zag de oude school, het politiebureau, de supermarkt – ontwaarde ik ineens, rauzend over het erf, het varken.

We cirkelden rond de boerderij en zagen het varken ook het hék naar de straat openen.

Het rende met zijn korte pootjes de Hoofdweg af, langs de molen en een drietal graansilo’s. Ik wist niet hoe stevig ik mij aan de veren van de zwaan moest vastgrijpen, want het beest liep ongelofelijk hard. Binnen een half uur zweefden we over de Utrechtse Heuvelrug. We laveerden tussen de dennen en de loven, raakten het varken even kwijt, maar hervonden het weer, knorrend op een zandvlakte midden in het bos.

En hoewel we dachten dat het varken daar had willen blijven – het had immers zand en modder in overvloed – bleek het geen genoegen te nemen met wat het had gevonden, het wilde verder, het trok hogerop, naar het noorden, langs de Veluwe en de Friese meren, daar waar het land aarde verruilde voor zand en water.

Ach, als ik mijn neus had gebruikt, had ik het kunnen voorzien. Ik riep nog: ‘Hela, stop eens even!’ en ‘Ho ho, waar ga je heen?’ Maar het varken hoorde mij niet. Het rende zo de zee in.

Daar, op het strand tussen Wierum en Moddergat, vroeg ik, smeekte ik, beval ik de zwaan dat ze verder moest. Maar zwanen houden niet van de zee, dat weet iedereen, dus ze verzette geen poot.

In de verte zag ik nog net de krulstaart van het varken onder water verdwijnen. De zwaan waggelde al terug, het land in, maar ik bleef staan in de branding, terwijl de golven mijn broekspijpen doorweekten.

Ik weet niet of de boer het varken ooit heeft gemist. Een paar weken later verhuisde het gezin naar een ander dorp. De hakenkruizen verdwenen, het politiecorps zat weer gewoon op het bureau. Het oudere echtpaar dat in de woning trok, fietste graag op zondag. Ik zag ze vaak, picknickend tussen de weilanden, allebei in windjack en de petten op.

Dit verhaal was ook te horen op AmsterdamFM. Luister hier.

Twee vrouwen vroegen zich af waarom de liefde toch altijd zo moeilijk is.

Twee vrouwen vroegen zich af waarom de liefde toch altijd zo moeilijk is. Ze zaten in de tram van het Centraal Station naar Osdorp de Aker en vermoedden dat het wellicht een kwestie was van verkeerde verwachtingen en een diepe angst om verlaten te worden.

‘Je kan maar beter direct duidelijk zijn,’ zei de ene vrouw. Ze had lang rood haar, dat in een vlecht op haar rechter sleutelbeen lag, waaruit ze haren probeerde te trekken die aan het uiteinde gespleten waren.

De andere vrouw knikte. ‘Duidelijkheid is altijd goed,’ zei ze. Ze had net nieuwe laarzen gekocht bij een zaakje in een zijsteeg van de Kalverstraat. De laarzen hadden haar benen verlengd in plaats van verkort en doordat de schacht wat breder was, leken haar kuiten slanker. Nu ben ik een echte cowboy, dacht ze toen ze met beide schoenen door de winkel stapte, een cowboy zonder mededogen.

‘Maar soms schrikt dat juist weer af, duidelijkheid, vergooi je direct je kansen bij zo’n man,’ vervolgde de vrouw met de rode vlecht. Ze had een dode punt te pakken en brak hem af met haar nagels.

‘Klopt,’ zei de vrouw met de nieuwe laarzen. ‘Het blijft toch een beetje aftasten of zo’n man dat wel aankan. Aan de andere kant, wat moet je met een bangerik.’

De vrouw met de rode vlecht stapte uit bij halte Rhijnvis Feithstraat. Ze zwaaide haar vriendin na totdat de tram uit het zicht verdwenen was. De vrouw met de nieuwe laarzen reed door tot halte Surinamerplein waar ze haar fiets had geparkeerd. Thuis haalde ze de nieuwe laarzen uit de doos en trok ze aan. Ik ben een cowboy, zonder mededogen, laat maar komen die razernij.

CV ketel

Liefste,

Liefste, waarom zou je eigenlijk nog liefste noemen? Iedere dag verdwijn je meer. Soms ruik ik je nog op de trap, als ik de was op wil hangen, denk ik dat je in de slaapkamer zit, houd ik mijn ogen stijf dicht.

In ieder geval, ik schrijf je omdat de CV ketel weer lekt. Bakken water verdwijnen uit dat ding, maar er is geen oorzaak te vinden. Intussen zijn er wel al drie mannetjes langs geweest. ‘Nee mevrouw ik kan alleen iets repareren als ik weet wat ik moet repareren.’ Ik heb voor de laatste een half uur de douche opengezet. Het was een Puorto Ricaan, tien jaar geleden naar Nederland gekomen voor de liefde. Christine heet ze, was toen studente pedagogiek, ging naar San Juan om Spaans te leren. Hij leerde haar ‘la mujer’ en ‘el hombre’ , viel als een blok voor haar grote oren. ‘Ze heeft van die schelpen’ zei hij, ‘ze leek wel die elf uit de Lord of the Rings.’ Kijken ze daar dus blijkbaar ook. Overigens leek Christine niet op die elf, ik zag haar foto in z’n portemonnee, een doodgewone Hollandse meid met kort blond haar.

Maar nu weet je het. Het lekt.

Dit verhaal was ook te horen op AmsterdamFM. Luister hier.

Sprookje

Ik schrijf een sprookje, althans dat probeer ik. Al dagen broed ik op het plot, twee tweelingzussen die elkaar verraden en uiteindelijk veranderen in een brand- en dovenetel. Het einde is er, alleen het midden, het begin en het conflict ontbreken nog.

Om verder te komen bestudeer ik het werk van Vladimir Propp, schrijf zijn eenendertig functies uit, lees stukken uit de Poetica van Aristoteles en blader de Metamorfosen van Ovidius door. Ik beland via Pyramus en Thisbe bij The West Side Story. Op youtube bekijk ik de film in movieclips, zoek daarna de hoofdrolspeelster Maria op, kom er achter dat zij werd gespeeld door Natalie Wood, oorspronkelijk Natalie Zacharenko, een Russische, die in 1981 verdrinkt tijdens een opname van Brainstorm, na een ruzie met haar man Richard Wagner, die later nog in Two and a Half men speelt.

Het wil niet erg vlotten.

Ken je ‘Heksen en enzo van Annie M.G. Schmidt?’ vraagt een vriendin, ‘misschien moet je daarin eens kijken.’

Ik lees Spikkeltje, een verhaal over een koning en een koningin die graag een kindje willen en bij een heks hulp vragen. Dat kan natuurlijk alleen maar fout gaan en dat gaat het, want ze krijgen wel een kindje, maar het meisje verandert in een vogel. Maar gelukkig is daar de prins die wel raadt weet met prinsesjes die in vogeltjes zijn veranderd. Hij lokt haar met parels in plaats van brood.

Ik denk niet dat Annie Vladmir of Aristoteles heeft gelezen. Gelukkig maar.