Het uitruimen gaat makkelijk. Binnen vijf minuten staat de hele keukenvloer vol met potten bonen, pakken lasagne, dozen thee, blikjes tomatenpuree, kokosmelk en ansjovis. Het is vrijdagochtend, negen uur, met huisgenoot Michel ruim ik de keukenkast op, een stelling met vier planken.
We soppen het hout, controleren de inhoud van de potten, gooien dozen met houdbaarheidsdata van onder 2014 weg. Muziek aan. Koffie erbij. Kletsje. Misschien kunnen we zelfs straks de keukenkastjes nog doen.
We laden weer in.
‘Op welke plank stond ook alweer de thee?’ zegt Michel, hij staat met een doos cranberrythee in zijn hand voor de kast en kijkt mij aan.
‘De middelste,’ zeg ik, maar ik zie hoe hij de thee op de één na bovenste plank zet. Wanneer hij terug naar de keukentafel loopt, verschuif ik het pakje naar onder.
We gaan verder met de ontbijtplank.
‘Hé deze had ik er toch net ingezet?’, zegt Michel. Hij houdt een pak Brinta voor mijn neus, het pak dat ik net in de vuilnisbak heb gegooid.
‘Ja maar dat eten we nooit,’ zeg ik. ‘het staat ook de hele tijd open.’
Michel plaats het pak terug in de kast. ‘Ik vind het wel lekker.’
Het begint een choreografie te lijken.
Michel zet iets op links, ik verschuif ‘t naar rechts. Michel zet iets onder, ik het plaats het naar boven.
Wanneer ik naar de wc moet, vrees ik het ergste.
Zodra ik terug kom, is het ergste ook gebeurd.
Wanneer Michel even de keuken uitloopt, grijp ik mijn kans. Ik plaats de koffie terug bij de suiker, de havermout bij het lijnzaad, de pasta bij de rijst en het meel bij de polenta. Ook de Brinta gris ik van de plank en prop hem diep in de vuilniszak.