‘Deze kerst pakken we het wel goed aan.’ zegt mijn huisgenoot Roelof. We hebben een boom met kluit gekocht, net als vorig jaar.
We tillen de boom de keuken in, waar Roelof alvast een ruime pot heeft neergezet en een zak biologische tuinaarde.
‘Vorig jaar hadden we ook een ruime pot,’ zeg ik. Ik knip het net van de boom, duw de takken naar beneden, de naalden zijn dik, groen en sappig, aan het uiteinde ontwikkelen zich al kleine appeltjes.
Roelof vult de pot met aarde en plant de boom erin. ‘Deze heeft mooie wortels,’ zegt hij, ‘kijk maar. Klein. Fijn. Topkwaliteit.’
Ik knik.
‘Die van vorig jaar had ook prima wortels. Het was een doorman.’
‘Een nordmann’
‘Precies, en we hadden de pot ook met biologische tuinaarde gevuld. Maar toch…’
‘Hij mag maar maximaal twee weken binnen staan, heb ik gelezen, het is een boom die in de koud leeft,’ zegt Roelof. Hij drukt de aarde aan, zet een stap naar achter en bekijkt de boom. ‘Dan moet hij in de serre in, een lange tijd ontwennen, pas als het echt wat kouder weer wordt, naar buiten.’
Op eerste kerstdag eet ik bij mijn broertje.
‘Kijk onze kerstboom!,’ zegt hij als ik binnenkom.
De kerstboom is kegelvormig alsof hij uit een plaatje is geknipt. Er hangen kleine knipperende lichtjes in en glanzende rode ballen.
‘Mooi,’ zeg ik, ‘heel mooi.’
‘Wist je dat er in Nederland van oorsprong helemaal geen dennen voorkomen?’ zegt mijn broertje.
‘Alles was loof, we hebben ze uit Spanje gehaald omdat we last hadden van zandverstuivingen en we hout nodig hadden voor de mijnbouw. Maar eigenlijk zijn het mediterrane bomen die leven op zandgrond.’
We kijken weer naar de knipperende boom.
‘Met kluit.’ zegt hij dan. ‘We gaan ‘m bewaren. Lekker lang binnen laten staan, in de schrale grond, en volgend jaar hebben we weer een prachtige boom!’