Laatst voerde ik een gesprek met een vriend in een café. We dronken Merlot uit glazen op steeltjes. We hadden het eerst over het nieuwe huis van de vriend, hoe ver hij was met de verbouwing – niet ver, want hij wilde toch een nieuwe badkamer – daarna over mijn werk – ik had een nieuwe opdracht, teksten verbeteren voor een medische kliniek in het oosten van het land -, als laatste de oorlog in Syrië, waar we geen antwoord op wisten, al leek ons de inmenging van Rusland geen goed idee.
We kregen wijn bijgeschonken. Er klonk een oud nummer van N.E.R.D. Ik ging verzitten. Het gesprek verliep verder, en dat ging zo:
‘Vind je mij realistisch?’ (ik)
‘Waarover?’ (hij)
‘Weet niet. M’n leven. Toekomstplannen. Verwachtingen van de liefde enzo.’
‘Wat zijn je verwachtingen dan?’
(Ik wist niet wat ik moest zeggen.)
‘Of plannen?’
‘Ja.’
‘Ja?’
‘Misschien is dit precies wat ik bedoel.’
Het gesprek stopte, want ik kreeg een telefoontje. Het bleek een vriendin te zijn die eerder op de dag had gebeld met de boodschap dat ze weleens zou kunnen gaan bevallen. Het was loos alarm vertelde ze. De verpleegkundige had gezegd dat het bandenpijn was, ‘dus dat moet ik dan maar geloven.’ Toen ik ophing was de vriend naar de wc.
De weg naar huis ging over nieuw asfalt. Ik kon met mijn jas open fietsen, passeerde cafés waar groepjes studenten nog buiten stonden te roken.
Bij de tijd dat ik mijn fiets aan de lantaarnpaal voor mijn huis ketende, zag ik mijn handen de sleutel terug in mijn jaszak steken en mijn voeten de weg oversteken. Hé daar loopt ik, dacht ik vanuit de verte. Wat gaat zij toch doen?