Herfst

Op de buffetkast van mijn oma woonden een aantal Canadese veteranen. Ze waren ingekwartierd in een schaal met wulken, kokkels, zee-egels en Noorse zeeschelpen. Niemand wist precies wanneer ze daarin getrokken waren, al vermoedde mijn oma dat het ergens in de beginjaren van haar huwelijk moet zijn geweest, de tijd dat ze met mijn opa langs de kust van Frankrijk trok.

Wanneer ik bij mijn oma logeerde, en ‘s nachts op de stretcher in de woonkamer wachtte op de slaap, zag ik de Canadezen vuurtjes stoken. Ze neurieden liedjes en wezen met de punten van hun geweren op landkaarten die ze voor hun voeten hadden uitgespreid. Ik hield mij altijd voor slapende, maar mijn oma zei dat ik niets had te vrezen, in al die tijd waren ze nog nooit verder gekomen dan de rand van de kast.

Toch heb ik ze een keer van hun plek zien komen.

Ik verbleef een lang weekend bij mijn oma. Op de zaterdag hadden we met zijn tweeën de hele dag in het bos gestruind op zoek naar herfstbladeren, rode en bruine, gele met vlekken die leken op drijvende werelddelen. In de woonkamer spreidden we ze uit over het tapijt, waarna ik ze één voor één tussen de pagina’s van het telefoonboek schoof en mijn oma de Nederlandse en de Latijnse namen noemde, ‘quercus – de eik’, ‘acer – de esdoorn’, ‘tilia – de linde’.

Die avond, op de stretcher, dacht ik na over waarom de herfst, ondanks die kleurige bladeren, toch iets treurigs bleek te hebben, toen ik een zacht tromgeroffel hoorde dat van de buffetkast kwam. Ik durfde niet recht op te zitten, dus ik opende mijn ogen en keek door mijn wimpers naar wat er gebeurde.

De veteranen hadden fakkels aangestoken. In het schijnsel van de vlammen zag ik vier van hen met een touw de buffetkast af klimmen. Ik wilde mijn oma roepen, maar ik wist dat ze me niet zou horen, dus ik besloot te blijven liggen. Eenmaal op de grond floten de veteranen op hun vingers, waarop ook de rest van de groep boven op de kast in beweging kwam.

Het was alsof ze hier al die nachten rond het kampvuur op hadden zitten broeden. Zigzaggend renden ze over het tapijt, stormden via de salontafel en de leren stoel naar de andere kant van de kamer, daar waar mijn stretcher stond. Ik gilde, maar de Canadezen hadden het niet op mij gemunt, ze grepen het telefoonboek met de bladeren, duwden met zijn tienen de pagina’s om, lieten de herfstbladeren door hun handen gaan, totdat ze bij het blad van de esdoorn uitkwamen dat bij de nerven en steel nog groen was. Er steeg een zacht gebrul op uit de monden van de veteranen. Het blad werd van de ene man naar de andere overgeheveld, sommige huilden wanneer ze de steel in handen kregen en het blad als een vlag boven hun hoofd lieten wapperden.

De volgende ochtend waren de Canadezen vertrokken. De vuurtjes smeulden na, geweren en lege rugzakken lagen her en der verspreid over de kast. Op de mat bij de deur vond mijn oma het blad van de esdoorn dat tot aan de nerf toe was weggevreten. Ze mompelde wat over ‘winter en rust’, gooide het toen naar buiten, waar de wind het meenam en liet verdwijnen in een dik pak novembergrijs.

Dit verhaal was ook te horen op AmsterdamFM. Luister hier.