Toen onze tante Co overleed, mochten wij – haar achterneven en achternicht – wat spulletjes van haar uitkiezen. Mijn vader reed ons de dag na de begrafenis naar de flat waar ze door een hersenbloeding al een jaar niet meer had gewoond. Bij binnenkomst rook ik haar geur, zacht en bloemig, alsof ze net de deur uit was voor een boodschap. Ik had mijn tante de laatste jaren niet veel opgezocht.
Mijn opa was ook aanwezig in de flat en wees aan wat we mee konden nemen. ‘Kijk’, zei hij, ‘wat een mooie stoel/ tafel/ boek/ pannenset/ aardappelschilmesje / radio. Handig voor op kamers!’ Het liefst wilde hij dat we alles meenamen.
Ik liep door haar appartement, opende kasten, liet mijn handen langs stijf gestreken stapels beddengoed, washandjes en badhanddoeken gaan, tilde deksels op van dozen en rieten manden, bekeek het schilderij waarop een klein schip in het midden van een schuimende oceaan was afgebeeld.
Ik koos het houten bijzettafeltje dat muziek speelde wanneer je het blad lichtte en een rode matrjoeska.
Een paar dagen later werd het nette servies verdeeld, barokke kopjes, borden en kommen waarop blauwe vergeet-mij-nietjes zijn afgebeeld. Ik herkende het servies niet, al herinnerde ik mij wel diners met dekschalen vol draadjesvlees en worteltjes.
Soms als ik nu bij mijn broers langs ga, krijg ik een kopje of bord met die vergeet-mij-nietjes erop. ‘Hé daar is tante Co!’ zeggen we dan.
Dit verhaal was ook te horen op AmsterdamFM. Luister hier.