Twee zonnen

Gisteren in de trein, op weg naar een vriend, zagen we de zon, ze hing groot, fel en oranje boven een paar huizen. Jij zei, ‘kijk, ik zie twee zonnen’ en ik boog voorover – jij naar achter – en ik zocht naar de plek, die precieze coördinaten in de lucht – noord west of west west zuid hemelsbreed – waar jij je hoofd moet hebben gehouden, je ogen moeten hebben laten kijken naar de zon die op dat moment niet in zijn één, maar met zijn twee bleek zijn.

En ik zag ze.
Een wat kleinere, oranje bol zweefde boven een grote felle.

Maar achter ons.
Twee jongens, een jaar of twintig, waarschijnlijk op weg naar een vriend, keken uit het raam. De jongen die achter jou zat, zei ‘kijk, de maan is groot en gloeiend!’ en de jongen achter mij moet naar voren zijn gebogen – die van jou naar achter – en hij moet hebben gezocht naar de plek, die precieze coördinaten in de lucht, noord west of west west zuid hemelsbreed, waar die van jou zijn hoofd moet hebben gehouden, waar zijn ogen moeten hebben gekeken naar de zon die op dat moment geen zon was, maar een grote gloeiende maan.

En de jongen van mij zag haar.
En hij zei: ‘dat is geen maan man, dat is de zon,’ en hij lachte.

En de jongen van jou boog naar voren of naar achter, op zoek naar de plek van de ogen, het hoofd, dezelfde coördinaten enzovoorts van de jongen van mij.

En hij zag het.
En hij zei: ‘oh nee’ en hij lachte.

En jij.
Jij had de jongens niet gehoord, je keek nog steeds naar de twee zonnen en zei: ‘Het is een echte herfstzon.’