Tijd

Mijn oma doet open, haar wangen prikken een beetje als ik haar kus, ze zegt: ‘Sta je er al lang? Ik zag net pas de bel flitsen.’ Ik loop via de woonkamer door naar de serre en zie door het raam mijn opa in de tuin, hij staat op een trapje bij de druivenrank naast de schuur en reikt naar het dak waar de druif overheen is geleid. Mijn opa strekt en knipt, blauwe trossen vallen in de emmer die hij onder zijn arm vasthoudt.

Ik wacht in de serre. Mijn oma maakt koffie en zet drie zuurstokroze petitfourtjes op de tafel. Ze wijst naar een schaaltje in de vensterbank waarin een vetplantje zit met dikke ronde blaadjes, uit Portugal meegenomen, de naam weet ze niet, maar het doet het fantastisch, of ik ook een stekje wil.

Buiten verschuift mijn opa het trapje. Ik zie dat hij pantoffels draagt. Hij plaatst zijn linkervoet op de onderste tree, zet zijn gewicht erop en duwt zichzelf omhoog, dan de rechtervoet.

Volgend jaar zijn mijn opa en oma vijfenzestig jaar getrouwd. Deze winter gaan ze voor het eerst in vijfentwintig jaar niet meer op vakantie naar Portugal. Mijn oma zegt: ‘Het wordt ook eens tijd dat je gaat leven op herinneringen.’