Russische tuin

Het was zo’n lente waarbij de kastanjebomen in het park zich van de een op de andere dag in bloesem tooiden, roze, witte, okergele kaarsjes gloeiend tussen zacht ritselend gebladerte, waarop het park vanaf dat moment door de stadsbewoners de Russische tuin werd genoemd, al wist niemand precies waarom, er was niets Russisch te vinden in het hele park, zelfs geen steen of bloem.

Het was zo’n lente waarbij ik regelmatig door ‘de Russische tuin’ struinde, wandelend door het rozenperk, slalommend op mijn rollerskates tussen de dagjesmensen en toeristen, vaders met kinderwagens, moeders op snelle fietsen, terwijl ik bij iedere man die ik tegen kwam, een copulatie voorstelde.

Ik hoefde maar in een paar donkere ogen te kijken en ik zag voor me hoe we op het dichtstbijzijnde arboretum luid de liefde bedreven, mijn rug hol gebogen, zijn buik tegen mijn billen, mijn dijbenen rond zijn heupen, mijn handen op zijn borstkas, zijn borstkas op mijn borsten, onze lichamen gevouwen, verstrengeld als twee verknoopte blauwe regens.

Het was de lente dat mijn vader overleed en ik de dag na zijn dood met de begrafenisondernemer in het halletje bij de trap stond uit te vogelen hoe we in godsnaam mijn vader vanuit de slaapkamer naar beneden konden krijgen. De trap had geen open balustrade en de overloop was nogal klein.

‘Ach nu ik zie het,’ zei de begrafenisondernemer nadat hij de deurpost had opgemeten en een paar stappen voor en achterwaarts in de slaapkamer had gezet. ‘De hoek is te scherp.’ Hij stak de rolmaat terug in zijn borstzak. ‘Een kist van twee meter kan onmogelijk een hoek van vijfentachtig graden maken in een ruimte van anderhalf bij twee.’ Hij ging op zijn rug liggen om het te demonstreren. ‘Zie?’
Ik knikte. Zijn lichaam maakte inderdaad een flinke bocht. Waar zijn hoofd en romp nog keurig recht in het halletje lagen, maakte zijn heup een draai bij de deurpost. Wanneer hij zijn benen recht wilde leggen, stootte hij zijn knieën tegen de deur.
‘We zullen uw vader dus vanuit het bed eerst op een brancard moeten binden en hem rechtop in het halletje zetten. Vanuit die staande positie kunnen we hem schuin de trap af laten hellen.’
Hij stond op en klopte wat stof van zijn broek.
‘Daarna lukt het wel.’

Tijdens de begrafenis schudde ik vele handen. We stonden op een zonovergoten grasveld ver buiten de stad, met links een lange rij kastanjebomen, regelmatig afwisselend in witte en roze tooi. De begrafenisondernemer knikte me tijdens het zakken van de kist bemoedigend toe. Mijn knieën, heup, rug, schouders en nek hield ik in een aanhoudende lijn recht boven mijn voeten.

 

Dit verhaal las ik voor op Amsterdam FM. Luister hier.