Roodbaars wilde uit varen,
had genoeg van al dat nat,
zei ‘adios’ tegen zijn vrienden,
pakte zijn plunje, ging op pad.
Vis zwom langs de keien,
dreef door donker wier,
zag een haai met scherpe tanden,
maar dat int’resseerde hem geen zier.
Bij de pier zag hij een visser,
eentje met ooglap, houten poot.
De vis sprong zonder denken,
in zijn grote zwarte boot.
‘Ach visser’, zei de roodbaars,
‘maak mij een schip met lange mast
als het kan, een klein fornuisje,
tenminste wanneer dar past.’
Visser begon te schudden,
lachte al zijn tanden bloot,
sloeg met flinke vuistslag,
roodbaars rood en dood.
Lieve kinders, dit is het einde,
ik weet, t’ is niet blij,
maar een roodbaars is best lekker,
zeker met worteltjes en prei.