Ik ga eindelijk iets doen.
Maanden geleden gaf ik mij op als taalcoach bij Vluchtelingenwerk, nadat ik tijdens het ontbijt een foto van een verdronken jongetje in de branding zag.
Na een drie weken kreeg ik een mail terug, ze hadden door de overweldigende hoeveelheid aanmeldingen die week niet eerder kunnen reageren, maar toch waren ze blij met mijn hulp.
Een vragenlijst volgde, een intake en een interview, een handtekening voor de verklaring van goed gedrag.
En dan wachten een juiste match.
Vorige week kreeg ik een telefoontje.
Ik ontmoet Sanaz in de kantine van de Vrije Universiteit. Sanaz is Iranese, ze anderhalf jaar geleden uit haar woonplaats Shiraz gevlucht, ‘een prachtige stad’, maar ze is blij dat ze hier is, ze wil apotheker of doktersassistent worden.
We geven elkaar een hand, we giechelen wat, we praten over het weer, ik vraag naar haar weekend, ze vraagt naar de mijne. Dan komen de vragen.
‘Waarom spreken de Nederlanders geen N uit op het eind? Leve, prate, lope. In Iran spreken wij alle letters uit.’
‘Wat betekent het woordje er? Ik ben er even van tussen. We zijn er niet. Er liggen koekjes op tafel.’
‘Het Nederlands heeft veel lijk-woorden. Makkelijk, gezamenlijk. Vriendelijk. Onmiddellijk. Waarom?’
‘Wanneer gebruik je een passieve zin, wanneer een actieve?’
Wanneer ik weer thuis ben, pak ik al mijn grammaticaboeken uit de kast. Ik moet iets doen.
Dit verhaal was te horen bij Amsterdam Light op Amsterdam FM. Luister hier!