Bloed

‘Het is alsof er as in m’n bloed zit, begrijp je?‘ zei de vrouw tegen de andere vrouw die haar vriendin was en naar haar toe was gekomen om naar haar verhaal te luisteren. Ze zaten op een terras langs het water, laatste middagzon in het gezicht, glazen wijn in de handen.

De vriendin knikte voorzichtig, probeerde het beeld van het bloed dat grijs en dik door de aderen van de vrouw klopte, te koppelen aan wat ze hiervoor zei over het weggaan van de man, het zwarte verdriet dat haar op klaarlichte dag overviel, de woede die haar als een hyena kon verslinden.

De vrouw nam een slokje wijn, staarde wat voor zich uit en vervolgde: ‘Kijk, ik doe wel van alles en ik voel ook van alles, maar die as zorgt ervoor dat m’n bloed langzamer stroomt.’
De vriendin knikte weer. Ze dacht na over haar eigen exen die weg waren gegaan of van wie zij was weggaan. Ze had zich eigenlijk altijd verlicht gevoeld. Verdrietig zeker, maar vooral verlicht.
‘Ben je niet opgelucht?’ Ze draaide haar hoofd en keek de vrouw aan. De middagzon scheen precies op haar neus, zodat het puntje een beetje doorzichtig werd.

Een klein eindje verderop sloeg een eend zijn vleugels uit. In een paar slagen klapwiekte hij zich uit het water, zijn veren glimmend van het vet. De vrouw kneep haar ogen iets toe en dronk in één teug haar glas leeg.