12 mei

Het Vondelpark is al eerder wakker dan ik. Joggers joggen voorbij, kleine hondjes met nette baasjes trippelen langs, parkieten – of zijn het papegaaien – scheren schreeuwend tussen de kastanjes. Ik maak een ochtendwandeling.

Een fietser rijdt me bijna omver. Dan maar door naar de Rozentuin, daar lijkt alles nog wat te slapen, ook al valt hier in de ochtend het meeste licht. Ik doorkruis het veld, bekijk de namen in de perkjes, lees Rosa Rubiginosa, Rosa Canina, maar zie vooral veel bruine blaadjes op stokjes. Alleen bij de Rosa Rugosa staat er één roos open.

Dan, een bruin konijn rent vanuit de bosjes over het gras. Midden op het veld zet het zich op zijn achterpoten, kijkt om zich heen, oren gespitst, neus in de lucht, springt dan verder, verdwijnt in het struikgewas.

Als zestien jarige schreef ik in mijn dagboek: ‘mijn lieve achterkleinkinderen, als ik dood ben, dan kom ik jullie opzoeken als een klein bruin konijn, ik vermoed zo rond 12 mei.’

Het is geen 12 mei, ik heb geen achterkleinkinderen, ik ben niet dood. Toch dacht ik daar mijzelf even te zien.